TW bobo ontleden

ontleden

Oefen het ontleden op taalzee. Ga naar het onderdeel: zinsdelen.

Uitlegkaarten zinsdelen

Instructie van meester Oscar.

Ontleden in zinsdelen.

persoonsvorm

De persoonsvorm is iets dat het onderwerp aan het doen is/ was. Het is dus altijd een werkwoord.

Je kunt de persoonsvorm op de volgende drie manieren vinden:

    1. De zin van tijd te veranderen, het woord dat verandert is de persoonsvorm.

    2. De zin in het meervoud zetten of in het enkelvoud. Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

    3. Een vraagzin van de zin te maken, de persoonsvorm staat dan vooraan.

Bijvoorbeeld: De kat klimt in de boom.

1. De kat klom in de boom.

2. De katten klimmen in de boom.

3. Klimt de kat in de boom?

Klimt is hier dus de persoonsvorm.

onderwerp

Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar, het onderwerp vertelt je wie wat aan het doen is. Je kunt bij het vinden van het onderwerp de volgende vraag stellen:

Wie of wat + persoonsvorm?

Bijvoorbeeld: Kees en Jaap fietsen naar het zwembad.

Vraag: Wie of wat fietsen (= persoonsvorm)?

Antwoord: Kees en Jaap

Kees en Jaap is hier dus het onderwerp.

naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit:

    • een werkwoordelijk deel en

    • een naamwoordelijk deel

Het werkwoordelijk deel is het koppelwerkwoord. Het naamwoordelijk deel zegt altijd iets over het onderwerp in de zin. Samen vormen ze het naamwoordelijk gezegde.

Bijvoorbeeld:

Olaf werd tot ieders verrassing tuinarchitect.

Het werkwoordelijk deel is het koppelwerkwoord: werd

Het naamwoordelijk deel: Wat werd Olaf tot ieders verrassing? Antwoord: tuinarchitect.

Het naamwoordelijk gezegde is in deze zin: werd tuinarchitect.

lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp is een zinsdeel dat verbonden is met het werkwoordelijk gezegde, het heeft iets met de werkwoorden in de zin te maken . Je vindt het lijdend voorwerp door de volgende vraag te stellen:

Wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Bijvoorbeeld: Joop maait het gras ’s zomers altijd twee keer in de week.

Vraag: Wat maait Joop?

Antwoord: het gras.

Het gras is hier dus het lijdend voorwerp.

Let op! In zinnen met werkwoorden of vervoegingen van worden of zijn staat nooit een lijdend voorwerp.

werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.

- alleen de persoonsvorm

Bijvoorbeeld: Tim zoekt al jarenlang naar die brief. of

- de persoonsvorm + een of meerdere werkwoorden

Bijvoorbeeld: Tim heeft jaren naar die brief gezocht.

meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp is nauw verbonden met het gezegde. Je vindt het meewerkend voorwerp door de volgende vraag te stellen:

Aan wie of voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?

Bijvoorbeeld: Peter gaf de vreemdeling een stadsplattegrond.

Vraag: Aan wie gaf Peter een stadsplattegrond?

Antwoord: de vreemdeling

de vreemdeling is hier dus het meewerkend voorwerp.

Tip: Het meewerkend voorwerp komt vooral voor bij werkwoorden die de betekenis hebben van:

  • meedelen (vragen, schrijven, tonen, antwoorden, bevelen, beloven)

  • overdragen (geven, brengen, lenen, afpakken)

bepaling

Bepalingen geven je nog wat extra informatie over een zin. Ze geven vaak antwoord op de vragen:

      • wanneer?

      • waar?

      • hoe?

      • waarmee?

Bijvoorbeeld: De jongen gaf gisteren een voetbal.

Vraag: Wanneer gaf de jongen een voetbal?

Antwoord: gisteren.

gisteren is hier de bepaling.

Let op! Er kunnen meerdere bepalingen in één zin staan.

Bijvoorbeeld: De arme man lag doodziek op bed.

Vraag: Waar lag de arme man?

Antwoord: op bed

Vraag: Hoe lag de arme man?

Antwoord: doodziek

De bepalingen in deze zin zijn op bed én doodziek.

zinsdelen

Je kunt een zin in stukjes verdelen, deze stukken noem je zinsdelen. Onthoud dat je met elk zinsdeel de zin moet kunnen beginnen.

Bijvoorbeeld: Vader kreeg een mooi horloge van de zaak.

Met de volgende zinsdelen kun je de zin beginnen:

Kreeg / vader een mooi horloge van de zaak?

Vader / kreeg een mooi horloge van de zaak.

Een mooi horloge / kreeg vader van de zaak.

Van de zaak / kreeg vader een mooi horloge.

Deze zin bestaat dus uit vier zinsdelen.

Tussen de zinsdelen zet je streepjes: Vader / kreeg / een mooi horloge / van de zaak.

Hieronder vindt u de volledige thuiswerkstructuur, zoals deze nu is opgebouwd voor De Lispeltuut. Heeft u nog vragen, check eerst: